-
1 slow
adj. langzaam; moeilijk te vatten; verlaat (klok), achterlopen; zwaar; zaai--------adv. langzaam--------v. vertragenslow1[ sloo] 〈bijvoeglijk naamwoord; slowness〉1 langzaam ⇒ traag; geleidelijk♦voorbeelden:a slow job • een karwei dat veel tijd kostslow poison • langzaam werkend vergifI had a slow puncture • mijn band liep langzaam leegslow train • boemeltreinslow oven • laagbrandende ovenslow party • vervelend feestje〈 sport〉 a slow pitch/court • een trage pitch/baanbe slow of wit • traag van begrip zijnbe slow to anger • niet gauw kwaad worden————————slow2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:slow down • het kalmer aan doenslow up • minder energie hebben————————slow3〈 bijwoord〉1 langzaam♦voorbeelden:go slow • het langzaam aan doen -
2 thick
adj. dik; dicht; vol; dicht opeen; domoor; vriendelijk--------adv. dicht op elkaar; in overdaad; in een dikke laag--------n. dichtste/drukste/actiefste gedeelte, drukte, middenthick1[ θik] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 〈 voornamelijk the〉dichtste/drukste/actiefste gedeelte ⇒ drukte, midden♦voorbeelden:in the thick of the mob • midden in de massabe in the thick of it • er midden in zitten————————thick21 dik ⇒ breed 〈 lijn〉; vet 〈 lettertype〉; zwaar(gebouwd); (op)gezwollen; onduidelijk, dubbel 〈 tong〉2 dik/dicht ⇒ 〈+with〉 dicht bezet/bezaaid/opeengepakt (met), druk; 〈+with〉 vol (van/met), overvloedig; weinig vloeibaar/doorzichtig; mistig, betrokken 〈 weer〉♦voorbeelden:two inches thick • twee inch dikthick type • vette lettera voice thick with sleep • een slaperige stem2 thick on the ground • dik gezaaid, zeer talrijk/frequenta thick head • een houten kopthe crowd grew thicker • er kwam voortdurend meer volk bijthe sky was thick with planes • de lucht zag zwart van vliegtuigenvery thick with • dik bevriend met6 a bit thick • nogal/al te krasget the thick end of the stick • aan het kortste eind trekkenhave a thick skin • een olifantshuid hebbenhe has a thick skull • hij is traag van begriplay it on thick • f overdrijven————————thick3〈 bijwoord〉1 dik ⇒ breed; vet; onduidelijk2 dik/dicht ⇒ dicht opeengepakt/op elkaar; talrijk, overvloedig♦voorbeelden:blows came thick and fast • het regende slagen -
3 heavy
adj. zwaar; moeilijk--------adv. zwaar--------n. De rol van de slechte, slecht (bij theater); Invloedrijk persoonheavy1————————heavy2[ hevvie] 〈bijvoeglijk naamwoord; heaviness〉2 zwaar ⇒ hevig; aanzienlijk7 streng♦voorbeelden:1 a heavy fog • een dichte/zware mistheavy industry • zware industrieheavy with • zwaar beladen metheavy with child • hoogzwangerheavy with the smell of roses • doortrokken van de geur van rozenheavy necking/petting • stevige vrijpartijheavy seas • zware zeeëna heavy sleeper • een vaste/diepe slaperheavy traffic • druk/zwaar verkeer; vrachtverkeera heavy turnout • een grote opkomstwith a heavy hand • met ijzeren handmake heavy weather of something • moeilijk maken wat makkelijk is————————heavy3〈 bijwoord〉1 zwaar♦voorbeelden:lie heavy • zwaar wegen/drukken -
4 opaque
adj. afgesloten; ondoorzichtig; mat; duister; stompzinnig--------n. een ondoorzichtig voorwerp; vloeistof voor het afdekken van delen van een negatief (in fotografie)[ oopeek] 〈 opaqueness〉3 onduidelijk ⇒ onbegrijpelijk, ondoorgrondelijk4 stompzinnig ⇒ dom, traag van begrip♦voorbeelden:be opaque to X-rays • geen röntgenstralen doorlaten -
5 be slow of wit
-
6 have quick/slow wits
have quick/slow witsvlug/traag van begrip zijn -
7 he has a thick skull
-
8 obtuse
-
9 stupid
-
10 wit
n. gevat/geestig iem.; scherpzinnigheid; geestigheid--------v. weten (verouderd gebruik)wit1[ wit]1 gevat/geestig iemand♦voorbeelden:1 verstand ⇒ benul, intelligentie♦voorbeelden:1 have quick/slow wits • vlug/traag van begrip zijnhave enough wit/the wit(s) to say no • zo verstandig zijn nee te zeggenhave/keep one's wits about one • alert zijn; bijdehand/pienter zijnlive by/on one's wits • op ongeregelde/bijdehante manier aan de kost komenout of one's wits • niet goed wijs, gek————————wit2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:¶ 〈voornamelijk formeel; juridisch〉 to wit • te weten, namelijk, dat wil zeggen -
11 numb as a hake
adj. dom, traag van begrip; onwetend, tactloos (Slang) -
12 obtusion
n. Stompzinnigheid; traag van begrip zijn; stompe hoek -
13 opaquely
adv. ondoorschijnend, duister; dom, traag van begrip -
14 stupidness
n. het dom zijn, het stom zijn, het niet slim zijn, het traag van begrip zijn
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский